Het is een stukje duinlandschap van niks, ingeklemd tussen het Onze-Lieve-Vrouw ter Duinenkerkje van Mariakerke en Raversijde-Bad. Toch is op deze plek een sensationele kunstroof beëindigd.
Bijna 44 jaar gelden, in de nacht van vrijdag 31 maart 1978, werden uit het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten, toen gevestigd in het Feest- en Kultuurpaleis aan het Wapenplein van Oostende, drie schilderijen van James Ensor gestolen: ‘Mijn dode moeder’, ‘De Koets’ en ‘Zelfportret met bloemenhoed’. Even werd gedacht aan een 1 aprilgrap, maar er waren wel degelijk braaksporen en de schilderijen kwamen niet terug.
In het diepste geheim volgden onderhandelingen van de dieven met de politie. Er werd een briefje gevonden bij de Rijkswachtkazerne van Oostende waarin een bedrag van 9 miljoen Belgische franken werd geëist (in de vorm van vijf kilogram goud en de rest in Duitse marken, Amerikaanse dollars en Nederlandse guldens). Het briefje – in het Frans met sjabloonletters opgesteld – ging vergezeld van een fragment van het doek van ‘Mijn dode moeder’ en de belofte dat de schilderijen zouden worden vernietigd als er niet werd betaald.
De politie bedacht een list: ze wilden het doen voorkomen dat het briefje nooit was gevonden, om zodoende de dieven uit de tent te lokken om een tweede briefje te sturen. Helaas lekte deze list door toedoen van iemand van de Rijkswacht uit… Daarna volgden nog meer Bassie en Adriaan-achtige taferelen. In opdracht van de dieven vloog de politie met een Dornier 27 langs de kust tot aan Het Zwin (vlak bij de Nederlandse grens), daarna naar het kasteel van Wijnendale (bij Torhout), en via Diksmuide naar de Panne (vlak bij de Franse grens), in afwachting van een lichtsignaal om het losgeld te droppen. Het lichtsignaal bleef uit. Onder nooit opgehelderde omstandigheden werden ‘De Koets’ en ‘Mijn dode moeder’ enkele maanden later teruggevonden in de duinen bij De Haan.
Op 20 augustus 1980 vond een meisje uit Roeselare het derde schilderij – ‘Zelfportret met bloemenhoed’ – terug in de duinen bij Mariakerke. Het was waterdicht verpakt en begraven onder een halve meter zand. Het meisje dat het schilderij vond, had recht op 10 procent vindersloon.
Wie waren de daders? Is er losgeld betaald? Hoe zijn de twee eerste schilderijen terug verkregen? Die vragen zijn nooit beantwoord en de kans dat dat ooit nog gebeurt is klein. In de jaren negentig is het onderzoeksdossier overgebracht naar het Rijksarchief in Beveren, en nog geen twintig jaar later na ministeriële goedkeuring vernietigd.