BEELD-TAAL

Op weg

Een half jaar na de begrafenis ging hij op reis. Te snel? Misschien, maar de liefde trekt zich niets aan van de tijd, of van normen en waarden.

 

Maar nu, halverwege, sloeg de twijfel toe. De keuze om dat klere-eind weer terug te rijden, leek even onaantrekkelijk als de reis vervolgen. Blijven waar hij was, leek nog de beste optie.

 

Hij schoot de snelweg af, zogenaamd om te tanken, maar de benzinemeter was nauwelijks van ‘max’ geweken. Bij het tankstation kocht hij chips in een kartonnen koker, naturel, want van paprika ging hij uit z’n mond stinken - Dus eigenlijk had hij de beslissing al genomen, besefte hij - en een flesje spa blauw.

 

Toen hij vanochtend vertrok had hij zich voorgenomen om ergens te gaan lunchen. Niet in een of ander ranzig wegrestaurant, maar in een pittoresk dorp, als voorschot op komende week. Vanochtend leek dat nog een heerlijk vooruitzicht, nu was alle eetlust verdwenen.

 

Het motregende, dus bleef hij in de auto zitten terwijl hij de chips een voor een vermaalde en met slokjes water wegspoelde. Op de parkeerplek naast de zijne deed een echtpaar besmuikt rek- en strekoefeningen bij hun Skoda. Een vrouw in een vuurrood joggingpak opende met het uiterste topje van haar wijsvinger het deksel van een afvalbak om een luier weg te gooien. Een man liet zijn chihuahua uit aan een veel te grote rollijn. Het waren het soort taferelen die hij elk jaar zag, maar deze keer voor het eerst alleen, zonder Emma. Vroeger hadden ze om dergelijke observaties gelachen, nu benadrukten ze zijn gemis.

 

Hij startte de motor. Volgens het navigatiesysteem nog tweehonderdzesentachtig kilometer. Drie uur en twaalf minuten, vanwege de bochtige binnenwegen in het laatste stuk.

 

‘Ik gá gewoon,’ zei hij tegen zichzelf. Maar het duurde nog tot ver voorbij het eerste tolpoortje dat zijn uitgesproken beslissing ook een gevoel werd, alsof de rood-witte slagboom niet alleen de weg terug, maar ook zijn verleden moest afsluiten.

 

Daarna ging het beter. Tijdens de laatste vijftig kilometer repeteerde hij opgewekt haar naam: Lisa, Lisa, Lisa. Tot hij zich realiseerde dat hij niet meer zeker wist of je Lisa met een s of een z schreef. En toen kwam ook de twijfel over de kleur van haar ogen, de geur van haar huid, de smaak van haar mond. Bij een witgepleisterd huis hield hij stil.

 

‘Bestemming bereikt’. Maar zo voelde het niet.

 

Foto: Martijn Stadhouders

Aanraken

Meestal mag je kunst niet aanraken. Als je iets aanraakt, neem je er ook iets van mee. Zelfs het hardste graniet is niet bestand tegen de aanraking van zachte mensenvingers, als het maar vaak genoeg wordt herhaald.

In het Parijse Louvre is het destructieve effect van de zachte hand grafisch mooi verbeeld, met vrijwel onleesbare letters: ‘Do not touch works of art’.

Geen overbodige luxe, dat verzoek, want het museum staat vol beelden met bollende billen, borsten en buiken die vragen om betast te worden. Hoe glad is het marmer, hoe koel het graniet, hoe zacht het zandsteen?

Beelden in de openbare ruimte zijn niet met teksten te beschermen. Zoals de buste van Dalida, op het gelijknamige pleintje in Montmartre.

Maar weinigen kunnen de borsten van de Egyptische zangeres weerstaan. Aanraking van haar boezem zou geluk brengen. Ik geloof er niets van. Dalida was niet bepaald gelukkig. Los van haar succesvolle zangcarrière, lachtte het leven haar niet toe. Drie van haar geliefden pleegden zelfmoord en ook zijzelf stapte eigenhandig uit het leven. Het zijn de borsten zelf die er om vragen. De borsten in combinatie met de omgeving, want een paar honderd meter verder, op Cimetière de Montmartre, staan diezelfde borsten ook, in witte steen. Zonder slijtageplekken.

Is er in ieder geval een reserve beeld, als het bronzen versleten is.

Coole Kool

In het buitenland ga ik altijd even naar een kerkhof kijken. Vreemde gewoonte eigenlijk, thuis doe ik dat nooit. In Nederland is een bezoek aan het kerkhof een noodzakelijk kwaad; het gevolg van een tragisch verlies. In het buitenland loop ik over het kerkhof alsof het een park is. Ik lees er de grafschriften alsof het titels zijn van beeldhouwwerken, ik bereken er de leeftijd bij overlijden en probeer de doodsoorzaak te destilleren uit de poëtische regels die in de stenen zijn uitgehakt. Zijn graven een afspiegeling van iemands persoonlijkheid? Hield de man onder de steen van glanzend zwart marmer en gouden letters zelf ook van nep-chic, of heeft zijn weduwe dat bedacht? Was de vrouw met een graf vol tierlantijnen bij leven ook zo’n verzamelaar van kitsch? Hoort het sobere graf bij een opgeruimde geest, of is het een gevolg van de vrekkige nabestaanden? Waarschijnlijk zegt een graf maar weinig over de persoon die er in begraven ligt.

 

Op het kerkhof van Montparnasse ontdek ik het graf van Serge Gainsbourg. Het is een monument voor de fans geworden, vergelijkbaar met het graf van Jim Morrison op Père-Lachaise. De steen is bedolven onder bloemen, foto’s, metrokaartjes en pakjes sigaretten. Gainsbourg was een kettingroker, vandaar. Waar hij ook kwam, hij had altijd een attachékoffer vol pakjes Gauloises bij zich. Hij stierf dan ook aan een hartaanval: Fumer Tue. Er ligt ook een groene kool. Wie neemt er in hemelsnaam een groene kool mee naar het kerkhof? Voor zover ik weet was het niet zijn lievelings groente. Even googlen verklaart de kool: hij verwijst naar het album ‘L'Homme à tête de chou’ uit 1976. De man met het gezicht als een kool. Gainsbourg was niet zo enthousiast over zijn uiterlijk. Toch vonden veel mensen hem ‘très sexy et cool’. Zijn graf bewijst het.

BOKSBALBRIL

Da’s lang geleden... trekbal, ook wel zoom-zoombal genoemd. Een gadget uit de jaren zeventig, maar weer terug van weggeweest. Er was niet zoveel aan, kan ik me herinneren. De enige – misplaatste – lol bestond uit de handigheid om de touwen met zo’n felle beweging uit elkaar te trekken, dat de ovale bal met een harde klap tegen de handvatten van de ander knalde.

Nee, dan was dit ding een stuk toffer! Het bestond uit een forse bril met plastic spijltjes in plaats van glazen, met daaraan een elastiek en een opblaasbare bal. Door middel van boksbewegingen moest je de bal voortdurend in beweging zien te houden, wat resulteerde in een continu geruk aan de bril. Na een kwartiertje boksen had je een merkwaardige afdruk van het montuur in je gezicht staan.

We kregen de boksbalbril tijdens de zomervakantie van 1971. Als ik me goed herinner werden ze verkocht bij het Kaufhaus in Trier. Echt een rage is het niet geworden. Nu ik de foto zie, begrijp ik ook wel waarom.

GEHEUGEN

‘Ik wilde naar een beroepsfotograaf gaan, maar jij kan het natuurlijk ook.’

Het steekt.

‘Of vind je het niet leuk om te doen?’ Ik denk aan haar borsten, buiten proportie aan haar magere borstkas. ‘Ik weet zeker dat Paul het geweldig vindt.’

Ik weet zeker van niet. We besluiten het zaterdag in de bossen te doen, wat later op de middag.

 

Op de parkeerplaats kust ze mijn wang.

‘Mm, je ruikt lekker,’ zegt ze.

‘Waarnaar?’

‘Naar jezelf.’

Naar mezelf? Dat klinkt verontrustend.

‘Hoe ruik ik dan?’

‘Ja, gewoon, naar jezelf, weet ik veel.’

De communicatie tussen de zintuigen schiet tekort.

Ik ruik voorzichtig. Niks. Ik ruik nog eens en ruik een heel klein beetje, maar ik kan niet zeggen wat. Zo ruik ik, naar bijna niks. Gelukkig ruikt het niet vies.

 

Als Paul naar de foto’s kijkt, ziet hij Tine die naar hem verlangt, maar zo keek ze naar mij, in het bos. ’s Avonds in bed, probeer ik me haar lichaam voor de geest te halen. Maar ik herinner me alleen haar bikinilijn die nogal drastisch was bijgewerkt, haar voeten zwart van de vochtige aarde, het raspen van haar blote rug tegen een grove den. Na afloop vroeg ze me het geheugenkaartje. Ik duwde het met tegenzin in haar plakkerige hand. Hars. De foto’s kreeg ik nooit te zien.

ROZE

Ik heb één babyfotoalbum. Het heeft een roze kaft. Verwachtten mijn ouders een meisje? Waren ze progressief? Of was het in de aanbieding? Waarschijnlijk dat laatste. Het boek begint met foto’s van mijn doop, daarna volgen foto’s van de eerste keer in het badje, de eerste keer in de box en de eerste keer vast voedsel (mijn moeder stond het vast niet toe dat haar blote borst werd gefotografeerd). Daarna volgen in rap tempo foto’s van verjaardagen één tot en met twaalf, een paar schoolfoto’s en wat vakantiefoto’s (Zwarte Woud, Ardennen, Zeeuwse kust).

De voorgedrukte teksten om de ouders te helpen bij het noteren van belangrijke momenten zijn niet optimaal benut. Zo weet ik dat ik na zes weken vier kilogram en vierhonderd gram woog, maar wanneer ik voor de eerste keer lachte of mijn handjes ontdekte blijven onvermeld. Achterin het boek is ruimte voor notities over inentingen tegen (kinder)ziekten, maar die is volgeplakt met vakantiefoto’s: Paul, Frits en ik, duimend in onze slaapzakken, ik in een te grote zwembroek met een visnetje in de branding. ‘Tyfus en paratyfus, kinderverlamming’ staat eronder in drukletters en daarachter, handgeschreven: ‘Zoutelande, 1970’.

 

BAD YEAR

Het begon in de trein, op weg naar mijn werk. Een mede-reiziger zei, nadat hij me een poosje heimelijk had zitten observeren: ’U lijkt op iemand…’

Ik glimlachte verlegen. Ik ben niet zo van de praatjes, zeker niet in een overvolle trein.

Hij bleef me onderzoekend aankijken. Toen klaarde zijn gezicht op. ’Ja, nou zie ik het! U lijkt op Walter Weit! Is u dat nooit eerder gezegd?’

Ik glimlachte nog maar een keer. Wie was Walter Weit? Een kennis van de man? Maar blijkbaar kende de passagier naast hem Walter Weit ook, want ook deze man knikte bevestigend: ’Ja, absoluut!’

Daar bleef het bij. De trein rolde het station binnen en we stapten uit.

 

Op kantoor googelde ik ’Walter Weit’, en toen dat niets opleverde, ’Walter Wijt’ en varianten met een d en ’Walther’ met een h. Pas nadat ik een collega vroeg of hij wist wie Walter Weit was, kwam ik erachter: Walter White… Breaking Bad.

Het was inderdaad alsof ik mezelf zag. Niet op alle foto’s - op sommige zag mijn dubbelganger er ronduit angstaanjagend uit - maar in zijn nette overhemd… ja, dat was ik.

Die week keek ik een aflevering van seizoen 5 op teevee en nog één en nog één en nog één. Vier achter elkaar. En na een doorwaakte nacht - ik deed van pure opwinding geen oog meer dicht - kwam ik op mijn werk. Ongeschoren, doorgroefd gelaat, wallen onder mijn ogen… het maakte de gelijkenis alleen maar treffender.

Dezelfde collega - hij bleek een hard core Breaking Bad fan - leende me de complete DVD-box. Ik begon bij seizoen 1, keek elke avond en raakte vertrouwd met de personages. En ik vereenzelvigde me meer en meer met Walter White en zijn alter ego Heisenberg. Maar mijn fascinatie ging verder dan dat. Toen ik toe was aan een nieuwe bril, koos ik geen eigentijds model, maar het nogal gedateerde montuur van Walter White, en in plaats van een vlot spijkerjasje kocht ik een traditioneel beige windjack. Ik overwoog zelfs de aanschaf van een Pontiac Aztek.

Vóór Breaking Bad had mijn leven zich nogal kabbelend voltrokken; weinig pieken, weinig dalen. Mijn uiterlijk sloot daar naadloos op aan. Maar nu paste mijn uiterlijk ineens bij iemand die mijlenver van me afstond; een man die weliswaar net als ik eerst niet veel voorstelde, maar voor zichzelf koos toen hij besefte dat hij niets te verliezen had.

 

Het is niet zo dat ik door mijn gelijkenis met Walter White alle remmen losgooide. Ik stortte me niet op de productie van crystal meth of een andere synthetische drug. Ik lapte de normen en waarden niet aan mijn laars. Maar mijn houding, die veranderde wel. Van een vrijwel onzichtbare angsthaas werd ik iemand die meetelde, die ertoe deed. Op mijn eigen manier werd ik bad.

 

Helaas lijkt de ommezwaai van korte duur. Breaking Bad liep na het vijfde seizoen ten einde, Walter White ging dood. Ik stond er weer alleen voor.

Pasgeleden zat ik met een paar collega’s in de bedrijfskantine. De lunchtijd zat erop en ik sloeg met mijn vlakke hand op tafel. Iedereen keek me geschrokken aan. Ik trok mijn Heisenberg-gezicht en zei: ’Okay, let’s cook!’ Het leek mij wel een grappige manier om aan te geven dat we maar weer eens aan het werk moesten.

Het bleef akelig stil en iedereen keek me een beetje meewarig aan. Uiteindelijk begon een vrouwelijke collega zenuwachtig te giechelen. ’Ja, fantastisch, hè?’ zei ze. ’Heel Holland bakt! Echt een super vet programma, vind ik dat!’

Blijkbaar begin ik weer gewoon op mezelf te lijken.

 

NASCHRIFT:

Breaking Bad was in 2014 regelmatig in het nieuws. In januari kreeg hoofdrolspeler Bryan Cranston een Golden Globe en in augustus werden vijf Emmy Awards in de wacht gesleept. In oktober besloot Toys R us na toenemende kritiek Breaking Bad-poppen uit de schappen van de speelgoedzaken te halen. Kinderen drugsdealertje laten spelen vonden velen geen goed idee.

MINACHTING

De suppoost, een jonge meid nog, stuift op me af. Wat heb ik verkeerd gedaan?

 

Ik heb wel vaker conflicten met suppoosten. In Museum Ludwig in Keulen zat ik een keer aan de knoppen van een DVD-speler. De video was bar saai en ik wilde de opname wat versneld vooruit spoelen om te kijken of het zo saai bleef. Dat bleef het... hoewel, toen een Duits bevel door de speakers galmde en er diverse bewakers toesnelden was het ineens een stuk minder saai.

 

Maar dit keer is het in Parijs. In Palais de Tokyo, om precies te zijn. Ik heb volgens mij niets verkeerds gedaan. Ik sta mijlenver verwijderd van iets dat ook maar enigszins voor kunst kan doorgaan. In plaats daarvan stond ik de vloer te fotograferen. Er zit een merkwaardige beschadiging in. Het deed mij aan een gezicht denken. Ik weet niet wat dat is, maar ik zie wel vaker gezichten in iets: in de wolken, in een vochtplek op de muur.

 

‘Dat is geen kunst,’ zegt het meisje. Meteen in het Engels, want ze heeft direct gezien dat ik geen Fransman kan zijn. Die doen dat soort dingen niet. Ik probeer haar uit te leggen dat ik het wel een mooie beschadiging vind, maar haar meewarige blik smoort mijn eerste zin nog voor de komma. ‘Het is geen kunstwerk,’ herhaalt ze en ze wijst in de richting van de muur, waar wel kunstwerken hangen. Daar moet ik kijken, niet naar de mankementen van het gebouw. Ze loopt terug naar haar stoel. Nog voor ze gaat zitten maak ik nog een foto van de vloer. Als door een adder gebeten draait ze zich om. Ik denk dat ze in de eerstvolgende vergadering gaat pleiten voor een algeheel fotografieverbod.

DOOD

Is hij dood?

Hij lijkt dood. Althans, zo zien doden er in films uit, of op foto's. Ik heb te weinig ervaring met echte doden om het zeker te weten. Hij ligt er wel heel vredig bij, in z'n keurige donkere pak. Zelfs de auto werkt mee. Hij is eenvoudig, maar donkerblauw en keurig gewassen. De man ligt er bijna bij als de doden op de foto's van Elizabeth Heyert, alleen zijn openstaande mond valt wat uit de toon. Ik blijf een tijdje staan kijken, want het blijft vreemd, een slapende of dode man 's ochtends om half negen in een drukke Rotterdamse straat.

Misschien is het zo'n iemand als Will Smith in 'Pursuit of happyness'; straatarm, maar keihard werkend, op weg naar de top. Het enige dat hij bezit is de donkerblauwe auto en het nette pak. Het succes moet wel snel komen, want als je ook in je nette pak moet slapen, ziet het er al snel sjofel uit.

's Avonds, als ik naar het station loop, is de auto weg. Pas enkele weken later wordt m'n vraag beantwoord: de auto staat er weer en opnieuw ligt de man met geopende mond achter het stuur. Gelukkig, hij was niet dood.

Maar die wetenschap lijkt nu zonder waarde...

 

(ON)OPVALLEND

De wereld is te vol, de mensen zijn zich te veel bewust van de media. Fotografen die puur menselijk gedrag willen fotograferen krijgen het steeds lastiger. In de tijd van Ed van der Elsken kon je met een vriendelijke grijns op je gezicht een heel eind komen, maar tegenwoordig heb je zo een klap voor je hoofd als je iemand ongevraagd fotografeert.

 

Met een fikse telelens is de kans op een veilige ontsnapping aanzienlijk vergroot, maar de fotograaf kan niet echt rekenen op respect van de liefhebbers van ‘echte mensen fotografie’: ze vinden de afweging om met een 1000 mm kanon in de struiken te gaan liggen eerder laf dan verstandig.

 

Een andere aanpak is de verborgen camera. Bert Haanstra deed het al, met zijn filmcamera in een boodschappentas en Walker Evans verstopte tussen 1938 en 1941 zijn camera onder zijn jas om ongezien mensen in de metro van New York te kunnen fotograferen. Wat recenter maakte Merry Alpern de serie ‘Shopping’ over winkelende mensen, met behulp van een videocamera en een geprepareerde tas.

 

Je kunt het nog verder doorvoeren door je als fotograaf te verstoppen. De eerder genoemde Merry Alpern deed dat bijvoorbeeld met haar ‘Dirty Windows’ serie. Ze huurde een kamer aan de overkant van een bordeel in Wall Street en fotografeerde door het (beslagen) raam van de toiletten de klanten en prostituees terwijl ze hun transacties verrichtten of drugs gebruikten. Maar niet alle onderwerpen laten zich fotograferen vanuit een veilige kamer.

Het spel van exhibitionisten en voyeuristen in een park in Tokyo, begin jaren zeventig van de vorige eeuw, kon Kohei Yoshiyuki alleen fotograferen door op te gaan in ‘het publiek’. Hij gedroeg zich als een van de mannen die zich vergaapten aan de vrijende stelletjes in het park. Na verloop van tijd begon hij foto’s te maken, met een infrarood flitser die met het blote oog niet is waar te nemen.

 

Niet opvallen is dus het credo. Hoewel, het omgekeerde werkt merkwaardig genoeg ook: zorg dat je er uitziet als een ongevaarlijke zonderling. De Tjechische fotograaf Miroslav Tichý maakte, waarschijnlijk onbedoeld, gebruik van die aanpak: zijn verwilderde uiterlijk in combinatie met zijn zelfgebouwde camera’s van toiletrolletjes, karton en plakband zorgden ervoor dat niemand kon geloven dat die gekke man daadwerkelijk foto’s maakte...

Antwerpen, uit de serie The Europeans van Reinier Gerritsen

 

Je hoeft er niet per se gek uit te zien. Fotograaf Reinier Gerritsen trok een fluorescerend hesje aan en was zo in staat om vrijwel ongezien op straat te fotograferen. Het schreeuwerige hesje trok heel even de aandacht: hé, een straatwerker... Maar daarna werd de aandacht uitgeschakeld, want waarom zou je je kostbare energie besteden aan iemand die iets aan het wegdek moet repareren, of aan een lantaarnpaal?

Dus daar liggen kansen voor de moderne straatfotograaf: trek aandacht met een hoop toeters en bellen en luttele seconden daarna sta je weer alleen op de wereld.

LEGE HULS

De kans dat je tegenwoordig een foto op straat vindt is niet zo groot. Dat komt natuurlijk door de digitale fotografie, waardoor mensen steeds minder foto’s laten afdrukken. Een andere oorzaak zijn kunstenaars en studenten van kunstacademies die met gebogen hoofd de straat afstruinen, op zoek naar dat ene ontroerende kiekje, dat schrijnende portret, die door wind en regen aangetaste pasfoto. Met gevonden fotografie kun je namelijk verdomd leuke dingen doen. Zo kun je een nep biografie schrijven waar de gevonden foto’s naadloos inpassen, je kunt lachwekkende tweeluiken maken vol beeldrijm, of je kunt ze combineren met foto’s uit je eigen familiealbum, waardoor je de toeschouwer interessante vragen stelt over identiteit en vergankelijkheid. Dat soort dingen.

 

De vondst van een vol filmrolletje mag met recht een zeldzaamheid genoemd worden, een gouden vondst! Ik was dan ook zeer in mijn nopjes met het Fuji rolletje. Het cylindertje kon van alles bevatten, maar ik rekende toch op een prachtige inkijk in het kleinburgerlijk leven van Jan en Corry. Aan de hand van vierentwintig prachtopnamen zou ik hun hele hebben en houwen kunnen doorgronden, want een foto zegt immers alles over de maker. In feite had ik hier een kant-en-klaar boekje in handen. Beetje leuk vormgeven, boeiende tekst over gevonden fotografie erbij, klaar is Kees.

 

Maar dat viel tegen. Het filmpje was gebruikt om zes foeilelijke schilderijen te fotograferen. De fotograaf had de opnamen uit de hand gemaakt en hij was verwoed blijven proberen om de schilderijen recht vast te leggen. Tevergeefs. Marktplaats, dacht ik direct. Hij wilde van die schilderijen af. Zie je wel dat foto’s alles zeggen over de maker?

 

p.s.

Als iemand de beschrijving herkent: een mailtje is voldoende. De ontwikkelkosten heeft u toch mooi uitgespaard.

GEMAKZUCHTIG BREIN

Voor veel westerlingen zijn Aziaten één pot nat. ‘When you’ve seen one, you’ve seen them all.’

 

Onderzoekers van de universiteiten van Glasgow en Fribourg hebben aangetoond dat neuronen in het brein weinig moeite doen om de gezichten van mensen van een ander ras uit elkaar te houden. Die bevinding is vooral van belang in de rechtszaal: de ooggetuigenverklaring van een Amsterdamse taxichauffeur tegen een Chinese zakenman zou wel eens heel onbetrouwbaar kunnen zijn. Niet vanwege eventuele racistische motieven, maar door gebrek aan onderscheidend vermogen.

 

Maar waarom letten we niet beter op wanneer we iemand van het mongoloïde ras op straat tegenkomen? Dat heeft volgens mij met gemakzucht te maken. Ondanks onze bonte samenleving, hebben de meeste westerlingen nauwelijks directe relaties met Aziaten. Het is dus voldoende om op basis van een paar opvallende kenmerken (huids- en haarkleur, vorm van de ogen) de conclusie te trekken: dat is een ‘Chinees’. Het heeft geen toegevoegde waarde om de ander te herkennen. Zuiver luiheid dus: even snel een ‘etiketje’ plakken, want dat voorkomt onnodige hersenactiviteit.

 

Een dergelijke nonchalante selectie is echter onvoldoende om de individuen van het eigen ras te bestempelen. Het is namelijk essentieel dat we onze baas niet aanzien voor de buurman, of onze beste vriendin voor de vrouw van de bakker op de hoek. Het eigen ras moet dus nauwkeuriger worden bestudeerd om te voorkomen dat we sociale blunders begaan.

 

Ons treft niet alle blaam: andersom schijnen Aziaten ons ook niet uit elkaar te kunnen houden. Voor hen lijken alle Nederlanders op Linda de Mol, of op Paul de Leeuw. Tja, zolang dat het geval is, heeft Angela Merkel gelijk en mag de multiculturele samenleving als ‘mislukt’ worden bestempeld.

KRUKJE

Ik had h’m bijna gekocht, deze foto. Op eBay werd hij aangeboden, voor een luttel startbedrag, maar in mum van tijd schoot de prijs omhoog. Ik heb nog wel deze digitale versie kunnen veiligstellen, maar het papieren exemplaar – volgens de eigenaar een originele afdruk uit de jaren zeventig – ging aan mijn neus voorbij. ‘Es handelt sich um ein künstlerisch wertvolles Foto, ein historischer Zeitzeuge, aus der ehemaligen DDR, um DDR-Kultur !!!’ schreef hij ter aanbeveling (en om geen gezeur met eBay te krijgen, want daar hebben ze het niet zo op bloot). Ik ben ervan overtuigd dat de bieders het worst was, dat geneuzel over de DDR. Billen zijn billen, borsten zijn borsten, of ze nu uit Oost-Duitsland komen of niet.

 

Het klinkt misschien ongeloofwaardig, maar mij ging het niet om de vrouw, maar om het krukje. Ook al is het een zwartwitfoto, ik weet dat het krukje blauw is, koningsblauw om precies te zijn. Het dekje is van kamelenhaar en de pootjes zijn van messing. Het krukje stond vroeger voor de kaptafel van mijn moeder. Nou ja, zo’n zelfde krukje dan.

 

De foto is ‘damals von einem Fotografen hergestellt, als Studios dienten die Wohnungen der Models und des Fotografen.’ Ik kies voor de woning van het model. De gedachte dat er vlezige fotografenbillen op het blauwe dekje gezeten hebben, is onverdraaglijk.

ILLUSIE

Pareidolie: dronken octopus zoekt ruzie...

 

Ik associeer de lente met liggen in het gras en staren naar de wolken, ook al deed ik dat daadwerkelijk een eeuwigheid geleden. Het turen naar die wattige kolossen is heerlijk ontspannend. Gezichten of dieren, ik kon ze zonder moeite onderscheiden en hoe langer ik keek, des te beter leken de details te kloppen, alsof de wolken het spel meespeelden en zich stiekem vervormden en herschikten.

 

Het verschijnsel dat we herkenbare dingen kunnen zien in willekeurige vormen heet pareidolie en blijft niet beperkt tot wolken. Zo ontdekte een vrouw uit Florida de beeltenis van de Heilige Maagd Maria in een zelfgemaakte tosti. En ze was niet de enige die het zag: toen ze de tosti op eBay te koop aanbood, waren er vele belangstellenden en uiteindelijk ging de geroosterde boterham voor 21.000 euro over op een nieuwe eigenaar. Het is een wijdverbreid fenomeen, getuige de oneindige reeks waarnemingen van gezichten in huizen, stopcontacten, bomen, vliegtuigen, et cetera op @FacesPics.

 

Een Duits bedrijf heeft software ontwikkeld om Google Earth af te speuren naar gezichten die door bergen, akkers, bossen, rivieren en bebouwing worden gevormd. Tot nu toe vallen de resultaten op www.onformative.com/lab/googlefaces nogal tegen. Gelukkig maar, want je hoopt toch dat een gortdroog algoritme de broodnodige fantasie mist die noodzakelijk is voor een overtuigende pareidolische waarneming. Wetenschap en fantasie gaan slecht samen. Een beetje fantasie kan de wetenschapper wel gebruiken, maar een overmaat is gevaarlijk. Zo zag embryoloog, astronoom, wis- en natuurkundige Nicolaas Hartsoeker (1656-1725) ‘diertjes’ in zaadcellen wanneer hij die onder zijn microscoop bekeek. Tekeningen van zijn hand tonen een compleet mensje in de kop van een spermacel, dat volgens hem in de baarmoeder kon uitgroeien tot een kind. Nu moeten we daar om gniffelen, maar de aanname dat hedendaagse wetenschappers de dingen wél altijd zien zoals ze zijn is een illusie.

RINGELOREN

Dit is Sméagol. Hij begeeft zich bij voorkeur op drukke pleinen, rond toeristische trekpleisters. Hij geeft zijn ogen goed de kost en zodra hij een slachtoffer heeft gespot, bukt hij zich en ‘vindt’ zowaar een gouden ring. Nou ja, een goudkleurige ring.

In al zijn eerlijkheid biedt hij zijn vondst aan. Als je uit een reflex de ring hebt aangepakt, ben je de pineut: jij bent nu de eigenaar en hij heeft hem eerlijk gevonden. En eerlijke vinders hebben recht op vindersloon. Hij steekt zijn hand uit en noemt een schappelijk bedrag. Zodra je de ring probeert terug te geven, deinst hij achteruit. Je moet van goeden huize komen om het ding kwijt te raken. Gewoon laten vallen en maken dat je wegkomt is misschien nog de beste optie.

Maar nog beter kun je deze nare Lord of the Rings een stap voor zijn. Dus: goed je ogen de kost geven, je slachtoffer uitkiezen en nadrukkelijk fotograferen. Want dat vindt deze meneer niet fijn. Hij verandert acuut in Gollum en hij houdt zijn ‘precious’ lekker voor zichzelf.

 

Ps. Waarschuwing: Sméagol komt ook in vrouwelijke en kinderlijke vorm voor.

TRUCJE

Natuurlijk, in het begin had het wel degelijk gewerkt. Hij was de enige die het kon: zonder aanloop, zonder trampoline, een salto maken. Hij draaide er z'n hand niet voor om. Je kon, bij wijze van spreken, met hem staan kletsen en dan plotseling, zonder dat je het zag aankomen, trok hij venijnig zijn schouders naar zijn voeten en had hij z'n draai weer gemaakt.

Als je iets te vaak ziet, verliest zelfs het mooiste kunstje z'n magie. Ze keek nog wel naar z'n salto's en z'n achterwaartse salto's, maar echt boeiend vond ze het niet meer. Het viel hem op dat de bewondering uit haar ogen was verdwenen. Af en toe kwam hij naar haar toe en klemde haar gezicht in zijn zanderige handen. 'Tu vas bien?'

Ze knikte. En dan liep hij weer naar de rand van de zandbak en saltode geroutineerd naar achteren, tot het tijd was om naar huis te gaan. Steeds vaker dacht ze aan jongens in de klas die niets speciaals konden.

GARAGEDEUR

Ik heb iets met garagedeuren.

Als kind bekraste ik eens de garagedeur van meneer en mevrouw de Kok, die op de hoek woonden, aan het eind van de brandgang. Het waren een beetje chique mensen, hoewel ze in eenzelfde soort huis woonden als wij, maar dan wel een hoekwoning, met een garage. Ze hadden geen kinderen, maar meneer de Kok had wel een elektrische trein op zolder, maar die heb ik nooit gezien.

Mevrouw de Kok kwam bij m'n moeder op bezoek om te praten over de bekraste garagedeur. In plaats van straf kreeg ik een oranje-gele bulldozer, van het merk Tonka.

 

Ik weet niet hoe ze erachter gekomen is, dat ik het was, van die krassen. Misschien was ik zo naïef om m'n naam in de verf te kerven, misschien heeft ze een vriendje in z'n nekvel gegrepen en net zolang gemarteld totdat hij uit de school klapte.

De goede band die mevrouw de Kok met m'n moeder had, heeft me waarschijnlijk eenzelfde lot bespaard.

 

Met die bulldozer heb ik niet veel gespeeld. Hij gaf me een verkeerd gevoel. Soms voel ik het nog, als ik naar een garagedeur kijk.

MAGRITTE

Toen ik vanochtend m'n ogen opendeed, na een eerste nacht in ons nieuwe huis, zag ik dit:

 

 

Een hele verademing, na al dat fineer van de caravan. Goed, voor die jasjes moet ik nog een kast maken. Ooit. Maar misschien laat ik het zo. Tenslotte heeft niet iedereen een Magritte in huis.

IKEA KUNST

In de stacaravan - volgens de brochure is het een chalet, maar het is een stacaravan, gemaakt van houten planken van kunststof - is zeggen en schrijven één kunstwerk te vinden. Althans, als je de poes van wit aardewerk in de fineer wandkast niet meetelt. Het is een foto van twee waterlelies op een platte schaal. Het heeft de uitstraling van een foto op linnen, maar als ik het ding van de muur haal, zie ik dat het papier is dat op een kader van MDF is geniet. Op de achterzijde staat:

design copyright the Art group limited, London

Printed in England

Agnaryd

701.200.04

39 x 49 cm, 15 1/4 x 19 1/4 "

Made in Poland

Inter IKEA systems BV, 1999

Lotus Flowers, Niall McDiarmid / Alamy,

een aantal stempels van kwaliteitscontroleur 88-J

en een streepjescode.

Kunst van IKEA.

 

Ik weet het, met kunst moet je niet te snel oordelen. Soms wordt een kunstwerk pas na langdurige aanschouwing interessant. Het rood van Newman's 'Who's afraid of red, yellow and blue' wordt pas indrukwekkend nadat je minutenlang naar het werk hebt gestaard en vervolgens wegzakt in een zee van rood. Hetzelfde geldt voor de schilderijen van Mark Rothko en naar het blauw van Yves Klein kun je wel blijven kijken.

 

Ik heb het met de twee lelies ook geprobeerd. Ik zat bijna drie maanden in die caravan (in afwachting van de oplevering van ons nieuwe huis), dus ik had alle tijd, maar de lelies bleven lelies. Geen enkele emotie kwam bij me op, ik voelde niets. Of toch...

 

De lelies herinnerden me aan de dia's die de Nederlandse televisie in de jaren zestig en zeventig gebruikte om de pauze tussen twee programma's op te vullen. Er was niet veel keus. Je had een vrouw met een bos rozen en een vrouw met een tennisracket.

Briljant gekozen plaatjes, want ook al duurde het wachten soms uren, de vrouwen hielden je met hun hypnotiserende glimlach in toom.

 

Nu ik uit die caravan weg ben, mis ik af en toe de waterlelies van IKEA. Er was iets met die foto. Saai? Misschien, maar een gezin drie maanden lang rustig houden in een caravan van drie bij zes meter is ook kunst.

SAAI (2)

Een Belgische fotocriticus heeft eens uitgerekend dat wij op één dag meer beelden (foto's, illustraties) zien, dan iemand uit de veertiende eeuw gedurende zijn hele leven...

Dat verschil moet nog groter, moet de HEMA gedacht hebben. Ze bieden een nieuwe printservice aan: naast foto’s op mokken, placemats, wandklokken, schoudertassen, telefoon/mp3-tasjes en lampenkappen, zijn er nu ook tuinposters.

Ja, u leest het goed: tuinposters. Water- en UV-bestendig.

Portretten aan de schutting, stadsgezichten tegen de schuur, stillevens aan de waslijn, natuuropnamen in de borders, zonsondergangen op het terras. Bestellen die tuinposters! Want de echte natuur, da’s natuurlijk oersaai om naar te kijken.

 

KAPSALON

Rechtsboven me, aan het plafond, hangt een televisietoestel. Een natuurreportage. Ik hoor: 'De buffelstier blijft wel drie dagen bij het vrouwtje rondhangen, in afwachting van haar toestemming om te paren. In die tijd eet hij nauwelijks en kan hij wel tot 90 kg van zijn gewicht verliezen.'

 

Ik zou wel een blik op de tv willen werpen, maar de kapper staat fanatiek met zijn scheermes te zwaaien, dus kijk ik maar naar voren, in de spiegel, naar mijn steeds kaler wordend hoofd en ik vraag me af hoe ze dat hebben bepaald, dat van die buffelstier en z'n gewichtsverlies.

BOULEVARD DE VERDUN

Langs de grauwe boulevard de Verdun valt eigenlijk niets te zien. Elke afleiding is welkom. In de verte: een blauw zwaailicht! De brandweer! De pas versnelt ongemerkt. Een brand kan snel om zich heen slaan, kan snel geblust zijn, dus elke seconde telt. Maar het valt tegen: slechts een rood busje en twee mannen, niet eens in vol ornaat. Eén ligt er op de grond, half onder een auto. Er staat een mandje paraat. Het zal toch niet waar zijn he? De brandweer uitgerukt voor een kat… De man kruipt overeind. Hij kijkt niet blij. Ook hij blust liever een fikse brand, dan dit kinderachtig gedoe. Hiervoor is hij geen brandweerman geworden. Hij cirkelt rond de auto, op zoek naar de kortste route naar z’n prooi. Met z’n stok-annex-wurgstrop duikt hij onder de neus. Het beest zit in de wielkast, onbereikbaar voor de stok. 'Merde!' vloekt de man onder de auto en z’n collega haalt een zaklamp om de hopeloze situatie mooi uit te lichten.

 

Een vrouw op veel te hoge hakken heeft een schoteltje melk gehaald, uit één van de grauwe huizen langs de boulevard. De wind blaast de helft van het schoteltje en de andere helft loopt op het asfalt als ze het onder de auto wil zetten en ze door haar enkels zwikt. Een wit spoor loopt langzaam tegen het dijbeen van de brandweerman.

 

Ze verliezen hun geduld. De eigenaresse van de auto wordt verzocht om langzaam achteruit te rijden. De inmiddels verzamelde menigte kijkt met ingehouden adem toe, verwacht elk moment een door merg en been gaand gekrijs en dik bloed dat langzaam uit de wielkast druipt, maar het blijft stil. De vrouw in de auto moet naar rechts draaien en naar links en dan blijken het toch vakmensen te zijn, want binnen twee seconden zit de kat in de strop en weer twee seconden later in de mand.

 

'Wat gaat u met 'm doen?' wil de vrouw van de melk weten.

'Naar het asiel,' zegt de brandweerman emotieloos en hij ploft de mand, de strop en de zaklamp in het busje. Ze hebben nog meer te doen.

De vrouw wiebelt met haar enkels.

Het asiel.

Ze probeert nog een blik op de kat te werpen, maar de luchtgaatjes zijn te klein. Ze knikt. Ja, dat is misschien maar het beste. Het was ook wel een heel vies beest.

NEUTRAAL

Ik had het goed voorbereid, de vernieuwing van m'n rijbewijs. Ruim van tevoren had ik op www.paspoortinformatie.nl alle instructies voor de pasfoto nauwkeurig doorgenomen.

 

'Om een succesvolle (geautomatiseerde) gezichtsherkenning tot stand te brengen is het noodzakelijk dat er recht in de camera wordt gekeken met een neutrale uitdrukking en een gesloten mond. Breed glimlachen of een open mond is niet toegestaan. Dat wil niet zeggen dat er nors of stuurs gekeken hoeft te worden.'

 

Op weg naar de fotograaf begon ik al met neutraal kijken. Dat is niet zonder gevaar, want neutraal kijken, merkte ik, gaat gepaard met onoplettendheid. Een neutrale blik duidt op gebrek aan concentratie, een soort afsluiten van de omgeving. Bijna reed ik een bejaarde vrouw van haar rollator (en dat met een bijna verlopen rijbewijs op zak).

 

Ik ken de fotograaf vrij goed. Het is een aardige kerel. We maken altijd een praatje, vooral over fotografie. 'Gaat het wel goed met je?' vroeg hij, 'je kijkt nogal... ik weet het niet... aangeslagen?'

'Neutraal,' zei ik, 'ik kijk neutraal, voor de pasfoto.'

 

De fotograaf had alle tijd. Hij keuvelde maar door, maar ik liet me niet van de wijs brengen. Op het krukje hoefde hij geen enkele instructie te geven. Ik zat rechtop, met onbedekt, niet gekanteld, recht naar voren gericht hoofd. Mijn ogen stonden in een horizontale lijn, mijn mond was dicht, mijn blik neutraal. Ik keek niet nors of stuurs, want dat hoeft niet. Eén druk op de knop was voldoende. Ik wilde gaan staan, maar met een handgebaar hield hij me tegen.

'Een beetje lachen mag.'

Ik twijfelde. De RDW schreef duidelijk 'neutraal' voor, maar de fotograaf keek zelfverzekerd en ik trok m'n oude vertrouwde pasfoto-gezicht.

'Die is beter,' zei hij beslist.

Ik keek mee op het display. Hij had gelijk. 'Neutraal' lijkt op een masker, een dode chauffeur. Iemand met zo’n gezicht zie je liever niet achter het stuur. Spookrijders kijken zo. Ik nam de glimlachende versie en haastte me naar het stadhuis, want ze waren op vrijdag alleen 's ochtends geopend.

 

De rij wachtenden was enorm. Het leek alsof iedereen tien jaar geleden z'n rijbewijs had gehaald. Een paar minuten voor sluitingstijd was ik aan de beurt. De baliemedewerkster keek verbaasd naar de foto. Ze wilde ’m afkeuren, ik zag het. Net voordat ze me aankeek, forceerde ik een zwakke glimlach. Ze keek me strak aan, maar ik hield vol. Sommige mensen glimlachen als ze neutraal kijken.

'Over vijf werkdagen klaar. Zesenveertig euro.'

Ze keek nors, zij wel.

SAAI

Af en toe koop ik een foto of ansichtkaart op Ebay of Marktplaats. Het staren naar de oneindig lange reeksen met minuscule afbeeldingen, op zoek naar dat ene interessante fotootje, is verslavend. Nog één pagina, dan stop ik, nog ééntje, dit is echt de laatste... Het gaat om kleine bedragen, maar de aankopen worden door de internethandelaren met de grootste zorg verzonden. Ter versteviging van de envelop wordt er een stuk karton meegestuurd, geknipt uit een pak soep, cornflakes, of hagelslag. Je leert dus ook nog iets over het consumptiegedrag van de ansichtkaartenverkopers. Er zijn ook handelaren die als versteviging onverkoopbaar geachte kaarten gebruiken, met een afgescheurd hoekje, plakbandresten, of punaisegaatjes. Een enkele keer zit er een ansichtkaart bij waar ogenschijnlijk niks mis mee is, behalve dan dat het onderwerp zo saai is, dat niemand die kaart ooit zou kopen, denken ze. Dat is een misvatting. Saaie kaarten zijn big business. Hoe minder spectaculair, hoe beter. Kale vlakten, troosteloze gebouwen, grijze luchten. Less is more. Dat is het Martin Parr effect. Sinds hij 'Boring Postcards' uitgaf, speuren koopjesjagers het internet af op zoek naar foto’s die in dat boek niet zouden misstaan. Laatst ontving ik bij een aankoop, een kaart van een midgetgolfbaan als versteviging en kort daarop weer één. Toen had ik er twee, en dus een probleem, want twee is een verzameling. Vanaf dat moment moet ik dus ook speuren naar kleine strookjes terra cotta in een groen rechthoekje, dat na aanklikken in sommige gevallen inderdaad een midgetgolfbaan blijkt te zijn. Ik heb er nu twaalf. Te weinig om er een boekje mee samen te stellen, te veel om er mee te stoppen. Ik zoek dus ijverig verder. Ik beperk me tot kleurenfoto’s, want er zijn grenzen: zwart-wit is wel erg saai.

HOBBY

De meeste hobby’s zijn onschuldig.

Natuurlijk zullen de huisgenoten van de postzegelverzamelaar, de pottendraaier, of de orchideeënkweker soms klagen dat er te veel geld en tijd in de liefhebberij gaat zitten, maar verder heeft niemand er last van.

Anders wordt het, wanneer je vader een Oldsmobile Cutlass uit 1964 heeft en je achterin moet gaan zitten, op een Amerikaanse vlag, terwijl hij, voor z'n hobby, tergend langzaam langs starende toeschouwers en vervelende fotografen rijdt.

GEMISTE KANS

Een paar jaar geleden ben ik er wel eens met de fiets doorheen gereden, door de camping waar ik de laatste drie maanden heb gewoond. Toen leek het de ultieme locatie voor een fotoreportage; een reportage waar Volkskrant Magazine en NRC's M om zouden vechten...

De poging van de campingbewoners om met pergola's, Mexicaanse barbecues, partytenten, fineer en kunststof een paradijs op aarde te creëren was aandoenlijk èn hilarisch.

'The last resort' van Martin Parr bleek nog te bestaan.

 

De verwachtingen waren dan ook hoog gespannen. Alles zat mee. We kwamen er aan in maart, toen de camping er stil en verlaten bij lag. Een troosteloze verzameling kunststof dozen, een kerkhof van PVC.

De overgang naar de lente was prachtig: bewoners leken uit het niets tevoorschijn te komen, begroetten elkaar vol bravoure. De hogedrukspuiten kwamen uit de schuurtjes, de tuincentra werden leeggekocht. En in mei was iedereen klaar voor een prachtige zomer. Het zwembad ging open. In de kantine werd gerikt, gejokerd en geklaverjast. Er was kinderdisco, een biljarttoernooi, line dancen en bingo. De speaker die de evenementen door de luidsprekers over het terrein liet schallen, zweeg geen dag.

Maar ik liet het allemaal aan me voorbijgaan.

 

Ik kon het niet.

Ik kon het niet fotograferen.

Als je er deel van uitmaakt, blijkt het niet zo eenvoudig.

Maar het kan natuurlijk ook meespelen dat Ron, mijn overbuurman op de camping, in één keer twee zakken siergrind van 50 kg uit z'n busje van de zaak kan tillen.

Grand Foulard / Gert-Jan van den Bemd is beeldend kunstenaar, wetenschapsjournalist en publicist van verhalen, columns, blogs, gedichten en essays.

 

Hij debuteerde in 1993 in Mens & Gevoelens van Margreet Dolman / Paul Haenen. In 2013 ontving hij de Delta Lloyd poëzieprijs van België en in 2014 de eerste prijs in de schrijfwedstrijd van literair tijdschrift Tirade. In 2015 won hij Heel Nederland Schrijft en in 2016 de Aspe Award.

 

(Populair) wetenschappelijke artikelen zijn gepubliceerd in internationale vaktijdschriften (o.a. PNAS en the Journal of Biological Chemistry). Hij is eindredacteur en art director van Monitor, magazine van het Erasmus MC in Rotterdam.

 

Met zijn beeldend werk exposeerde hij in Nederland, België, Marokko, Hongarije, Litouwen, de Verenigde Staten van Amerika en Zuid-Afrika.

 

E-mail: info@grandfoulard.com

Grand Foulard © All Rights Reserved