Tijdens de tweede fotobiënnale van Oostende (16 september – 12 november) zag ik het werk van Jenny Ymker (NL). De foto’s tonen een vrouw in een desolaat landschap. De fotograaf is haar eigen model, maar de foto’s zijn geen zelfportretten. Ze staat niet voor niets meestal met haar rug naar de camera. Het zijn universele beelden waarin iedereen zich kan herkennen: we zijn allemaal eenzaam, we zijn allemaal op zoek naar troost, naar aandacht, naar iemand die houvast biedt.
Op veel foto’s draagt het personage een koffer. Gaat ze op reis? Is ze op de vlucht? Voor wie, voor wat? Uit de koffers ontsnappen zeepbellen, velletjes papier, bloemen. Die toevoegingen hebben een vervreemdend effect, maar maken op een bepaalde manier de foto’s minder zwaar en ontstaat een gevoel van hoop.
De landschappen zijn moeilijk te situeren. Bossen, zee, velden, sneeuwvlakten, het kan vrijwel overal zijn. Ik vind één uitzondering: de foto werd gemaakt op de plek waar hij wordt getoond, in het Koningspark. Ik herken het betonnen ornament. Dat veroorzaakt een opvallend gedrag: ik ga op zoek naar de verschillen. Het is nu vroeg in de herfst, de bomen hebben nog groene blaadjes. Op de foto – voor het grootste deel zwart-wit – zijn ze kaal. Klimop langs de sokkel van het ornament is – vermoed ik – digitaal verwijderd om het groene stukje gazon op de foto te benadrukken. Eén verschil springt in het oog. Een boom in de voorgrond, iets uit het midden van de foto, is verdwenen. Werd die er vanwege de compositie digitaal aan toegevoegd? Ik zoek naar een gelijkende boom in de directe omgeving, maar de oplossing ligt aan mijn voeten: de boom stond er echt, hij werd omgezaagd. Een moment denk ik: vanwege de expositie, omdat hij het zicht blokkeerde? Dat zou wel heel cynisch zijn.
Het ontbreken van de boom en de resterende stronk versterken het gefotografeerde beeld: alles is vergankelijk. Niet alleen wij, ook de wereld waarin we ons bevinden. En steeds vaker zijn wijzelf daarin de bepalende factor.