Van de week werd ik op straat aangehouden door een bosje politieagenten, op klaarlichte dag. Of ik mee wilde werken aan een preventief fouilleren-project. Omdat ik zelf ook altijd hoop dat mensen aan mijn projecten willen meedoen, stemde ik toe. Ik moest met m’n benen uit elkaar gaan staan en met m’n armen gespreid, als de man van Vitruvius. Een jonge agent ging achter me staan, terwijl een ervaren rot toekeek. De jonge handen fladderden over m’n armen, kietelden onder m’n oksels, kropen langs m’n benen en wogen m’n testikels. Daarna moest ik honderdtachtig graden draaien en werd de procedure herhaald. Er werden geen wapens gevonden. Ik mocht gaan. Ik kreeg geen sticker. Mensen die niets hebben gedronken krijgen een ‘ik ben de BOB’-sticker, maar mensen zonder wapen krijgen niets.
Een kilometer verderop zag ik een kanon staan. Toch ook een wapen, dacht ik, maar blijkbaar te oud om onder het preventief fouilleren-project te vallen. Het is ook een ding dat door de meeste mensen niet als wapen wordt herkend, maar als handige fietsenstalling. En de loop fungeert regelmatig als afvalbak voor frietbakjes en milkshakebekers. Maar het blijft een wapen. Jammer dat de agenten niet hier stonden, want dat had beslist een aardige discussie opgeleverd.
Een dag later zag ik er weer een, dacht ik. Ja, van preventieve projecten ga je gekke dingen zien.