Vakanties van vroeger associeer ik vooral met geuren. Niet met de zon op mijn huid, niet met zeezand op mijn boterham, niet met het geluid van joelende kinderen.
Dat komt, denk ik, door de tent. Een zespersoons bungalowtent met enorme plastic ramen waardoor de wereld er gekreukeld uitzag. Het gevaarte van meer dan veertig kilogram lag het hele jaar achter het schot, tussen spullen die we ooit nog dachten te kunnen gebruiken. Half juli werd hij in de achterbak van onze auto geladen, die daardoor meteen gevuld was. De obscure holtes werden door mijn moeder vakkundig gevuld met rollen toiletpapier, pakken toverrijst en Douwe Egbertskoffie. De rest moest in de auto, waardoor mijn broers en ik klemvast kwamen te zitten tussen beautycase, slaapzakrollen en luchtbedpomp.
Op de camping werd de zak met de tent na een jaar rijpen ontsloten en golfde het aroma van de vorige vakantie ons tegemoet. De tent is er niet meer. De geur is verloren gegaan. En ook al weet ik nog precies hoe hij rook, ik zou hem met geen mogelijkheid kunnen omschrijven.
Dit artikel werd ook gepubliceerd in REALmag #7 over weemoed